Konijnen staan niet bepaald bekend om hun
vruchtbaarheidsproblemen. Toch is er nog wel ruimte voor
verbetering, legt P. Derikx van Trouw Nutrition uit tijdens de
studiedag van de World Rabbit Science Association (WRSA) in
Utrecht.
De helft van de totale uitval bij voedsters betreft
jonge dieren (minder dan drie worpen). Ruim een derde van de
uitval is te wijten aan vruchtbaarheidsproblemen (niet dragend,
abortus, dystocia). Derikx ging in op de relatie tussen voeding
en vruchtbaarheid bij konijnen.
Energiebalans
Met name bij jonge voedsters kan een negatieve
energiebalans problemen opleveren. De opname aan verteerbare
energie blijft in de eerste vier weken na de partus (in de
lactatieperiode) achter bij de behoefte. Dit betekent dat de
voedster haar lichaamsreserves aanspreekt om de melkgift op peil
te kunnen houden. Vooral het vetgehalte in het lichaam van de
voedster daalt sterk tijdens de lactatie, tot wel 40 procent van
het vetpercentage bij de partus.
Een afname van het lichaamsgewicht tijdens de lactatie
leidt tot minder jongen in de volgende worp, een lager
drachtigheidspercentage en minder melkproductie en daardoor meer
uitval bij de jongen.
Om deze problemen het hoofd te bieden is het belangrijk
om ervoor te zorgen dat de voedsters niet te vet zijn na de
eerste worp (vette voedsters nemen minder voer op na werpen). De
voeropname na werpen kan gestimuleerd worden door aandacht te
schenken aan de smaak en de pelletkwaliteit van het voer,
evenals aan het energiegehalte.
Ook pleit Derikx ervoor om konijnen niet jong voor de
eerste keer te dekken. Te lichte konijnen komen eerder in de
problemen. De worpgrootte is duidelijk kleiner bij lichte
voedsters (minder dan 3500 gram bij inseminatie) dan bij
zwaardere voedsters (meer dan 4000 gram bij inseminatie). Op 16
dagen leeftijd, en bij spenen op 30 dagen zijn de jongen van
zwaardere voedsters ook zwaarder dan de jongen van lichtere
voedsters. Bij de tweede worp zijn deze verschillen overigens
niet meer significant.
Vet, zetmeel en veiligheid
Een verhoging van het energieniveau van het voer leidt
tot verhoogde energieopname bij lacterende voedsters, verhoogde
melkproductie en zwaardere jongen bij spenen.
Het optimale gehalte aan onverteerbare ruwvezel ligt
tussen 12 en 14,5 procent. Bij lagere gehalten neemt de kans op
sterfte snel toe. Bij ruwvezelgehalten boven 14,5 procent neemt
het risico van spijsverteringsstoornissen toe als er een
overmaat eiwit in het voer aanwezig is.
Het toepassen van sojaolie (OEk 8540kcal) in
konijnenrantsoenen geeft ruimte in de samenstelling voor
onverteerbare vezels en levert essentiële vetzuren. Wel is er
bij hoge gehalten aan sojaolie een risico op verminderde
pelletkwaliteit en ranzigheid.
Een laag-vezel-voer met veel fermenteerbare koolhydraten
leidt tot meer E.coli en Clostridium in de blinde darm.
Vezelrijke voeders hebben een gunstig effect op de samenstelling
van de microflora. In het algemeen leidt een hoog zetmeelgehalte
in het voer tot meer uitval bij gespeende jonge konijnen.
Derikx concludeert dat geconcentreerde voeders voordelen
kunnen bieden, vooral wanneer de energie uit vet komt. De balans
tussen productiviteit en veiligheid moet wel goed zijn.
Vitaminen en vruchtbaarheid
Verschillende vitaminen spelen een rol bij de
vruchtbaarheid van konijnen. Een gebrek aan vitamine A kan
leiden tot abortus, kleine worpen en jongen met waterhoofden. Te
veel vitamine D3 geeft foetale sterfte. Vitamine E en selenium
spelen een rol bij de synthese van prostaglandinen. Een gebrek
aan vitamine E en selenium kan de oorzaak zijn van mastitis,
metritis en agalactie en verminderde reproductieresultaten.
Vitamine C is van belang bij de regeneratie van vitamine E.
|