Index                                                        

 

 

Bron:NHDC-clubblad maart 2004


Lijnenteelt door Marco Verbaant

Geschiedenis


Lijnteelt werd, en wordt, altijd in relatie gebracht met inteelt. En in zeker zin klopt dat ook wel. Nog voordat Mendel met zijn erfelijkheidsonderzoeken aan de gang ging was het vanuit menselijk gezichtspunt zo omstreeks de Middeleeuwen niet gepast om familieleden met elkaar te laten trouwen en kinderen te laten krijgen. Temeer omdat juist de slechte eigenschappen die daaruit voortkwamen er werden uitgelicht. Het was niet ethisch en ook vanuit religieus oogpunt werd dit veroordeeld. Hoewel de Farao’s in het oude Egypte al een vergevorderde vorm van inteelt erop nahielden om de familie zuiver te houden. Maar inderdaad, die Farao-tjes werden steeds kleiner. Pas een tijdje na de wetten van Mendel werd steeds meer duidelijk over met name de recessieve en dominante factoren. Vooral dat is heel essentieel bij toepassing van lijnteelt. Lijnteelt mag gezien worden als een voorzichtige vorm van inteelt, waarbij de directe broer-zus paringen worden gemeden. Overigens, in de natuur vraagt zo’n ram ook niet of de voedster van zijn (toevallige!?) keus familie is. Net als veel dieren zijn ze daarin nogal primitief. De daad is erop gericht om voor goede nazaten te zorgen. De beste en sterkste hebben hier de meeste rechten, en zorgen voor de noodzakelijke natuurlijke selectie. Dr. Nachtsheim heeft in Duitsland eigenlijk voor de goede onderbouwing de lijnteelt in kaart gebracht. In ons land heeft de keurmeester en amateur geneticus J.A. Schippers zich niet onbetuigd gelaten met betrekking tot verschillende intermediaire verervingen. Voor- en tegenstanders van lijnteelt zullen er altijd wel blijven. Op een Belgische Internetsite (http://www.konijnen.be) las ik eens "Heeft u slechte resultaten, geef de schuld aan inteelt, heeft u goede resultaten, prijs dan de lijnenteelt".Op genoemde site worden de voor - en nadelen op een objectieve basis vergeleken. Ook het boek "konijnen, rassen - voeding - verzorging", van Edward Kramer uitgeverij Zuid Boekprodukties BV is een aanrader met betrekking tot deze materie, in een dergelijke objectiviteit.

Voorwaarden:
Diverse toonaangevende fokkers hebben in de loop der tijden aangetoond dat voor het vormen van een eenduidige stam het fenomeen lijnteelt eigenlijk noodzakelijk is. Alhoewel naar mijn beleving lijnteelt én selectie altijd in één adem genoemd moeten worden. Daarnaast moet een aantal voorwaarden in acht worden genomen.
Nr.1 - Volledig uitgegroeide dieren. Die in een goede gezondheid verkeren en in de opfok nog geen kleinigheidje hebben gemankeerd, en geen remmingen hebben gekend in de tijd dat ze in het nest lagen. Dus netjes zijn blijven liggen, lekker op hun gemak dik en ouder liggen worden. Voldoende zog hebben gehad en niet voor de 18e tot 21e dag van de honger op onderzoek zijn uitgegaan.
Nr.2 - De twee dieren waarmee begonnen wordt moeten bloedvreemd zijn en zuiver doorgefokt. In de vader noch de moeder mogen eigenlijk fouten zitten die al of niet sluimerend een foutieve terugslag mogen geven. Dat klinkt eigenlijk als een ideaal beeld, en dat is het dan ook. Mogelijk is het zelfs zo dat je zowel de ram als de voedster misschien wel door jezelf gefokt zijn. Uit andere lijnen. Het succes van lijnteelt wordt voor een groot deel hierdoor bepaald. Schuilt er een al of niet recessieve (terugtredende) factor in een van de twee dan kan het juist verkeerd uitpakken. Voor tegenstanders vaak een reden om lijnteelt te veroordelen. Vanzelfsprekend mogen zichtbare fouten sowieso niet in beide dieren voorkomen. Dat zou al een valse start zijn. Lijnteelt moet een vooropgesteld doel dienen.
Nr.3 - Zowel de ram als voedster moeten in fokconditie zijn. Dat is altijd nog iets anders als een showconditie. Met name de voedster moet niet te zwaar en te dik zijn. Zij zal daar met de dracht en worp last van kunnen ondervinden. Als men aan deze voorwaarden voldoet en belangrijker nog blijft voldoen is basis voor lijnteelt gelegd. Samen met de eerder genoemde strenge selectie.

Verschillende systemen:
In verschillende oude boekjes kwam ik enkele vormen tegen, allemaal met een schematische weergave. Ik wil ze u met bronvermelding niet onthouden. De P staat altijd voor het Latijnse Parentes wat ouders betekent, de F voor Filles wat kinderen betekent waarmee we ons Latijns weer hebben opgehaald en ook maar weer meteen achter ons laten. Anders klinkt het allemaal zo wetenschappelijk. En per slot zijn we eenvoudige konijnenfokkers, toch?

Uit “Konijnen en hun verzorging”, van B.J. Wermer, uitgeverij Zuid Boekprodukties BV komt het systeem met een vader- en moederlijn en een gecombineerde lijn. Het schema spreekt voor zich. (Met excuses voor de door mij erbij gekrabbelde aanvullingen.) De doorlopende lijnen geven de fokparen aan, de onderbroken lijnen de nafok ervan. In de eerste generatie worden de beste voedsters geselecteerd en aan de stamvader (nr.1) teruggepaard. In cijfers 1x3. Uit dezelfde worp wordt de beste ram teruggepaard aan de moeder, 2x4. Men verkrijgt dan de tweede generatie, de F2. Twee groepen, waarbij de ene lijn meer de (liefst goede) eigenschappen van de vader zou moeten geven en de andere lijn die van het moederdier. Dat hoeft echter niet altijd zo te zijn. Vooral de F1 geeft nogal eens een vertekend beeld. Juist omdat de ouders bloedvreemd zijn, is er soms zelfs sprake van een heterosis effect. Ook wel bastaardkracht genoemd. Door de dominante sterke factoren van beide dieren kunnen dan forsere dieren worden geboren. Met in ons geval van de Nederlandse Hangoordwergen te grove dieren met te lange oren. Een goede selectie en compenserende paringen voor het vervolg van de lijnteelt zijn dan geboden. Overigens vererft bijvoorbeeld de oorlengte lang niet altijd intermediair, dus lange oren x korte oren = niet altijd ideale oorlengte. Beter is ideale oren x te korte/lange oren. Naast een rammen- en voedsterlijn kun je ook een gecombineerde lijn maken, door de paring 6x7 in het overzicht. Dat kan een ram 6 en voedster 7 zijn maar ook andersom. In elk geval kun je de goede eigenschappen uit beide lijnen dan samenvoegen. Soms heb je wel eens het geluk een voedster met een echt rammenkopje te hebben gefokt. Terwijl in de andere lijn de rammen iets teveel van moeders schattige maar te smalle smoelwerkje hebben meegekregen. De vaderlijn en moederlijn blijven zoveel mogelijk de terugparingen met de stamouders volgen, zolang dat mogelijk en wenselijk is. Een en ander is sterk afhankelijk van de vruchtbaarheid van de voedsters. De ram is meestal het probleem niet.


Uit het boekje “Het gekleurde dwergkonijn”, van O. Vermeulen en M.A. Verhelst, uitgeverij Keesing komt het volgende schema. Wat in percentages de vererving van de stamouder juist weergeeft. Hierbij is het zaak dat het uitgangsmateriaal zeer goed is. En al de nazaten zoveel mogelijk dit moeten gaan volgen. Er wordt telkens teruggepaard aan de ram 1 en voedster 2. In de F4 zou het beeld van de nafok 93,5 % te zien moeten geven van de oorsprong. Dit lijkt evenwel een erg theoretische benadering waarbij natuurlijk als eerder vermeld selectie het sleutelwoord dient te zijn. Dit zijn overigens geen items om aan uw kleine kinderen te laten zien. Niet zozeer vanwege het sexueel getinte karakter met betrekking tot paringen, maar meer nog door de rare formulering van de sommetjes. Als ze met dergelijke zaken bij de leerkracht op school komen, kunt u dat allemaal weer gaan verklaren op een ouderavond of tafeltjesavond. 1x3=5, 4x2=6 en 5+6=75% van 1+2; dat geeft natuurlijk grond aan zo’n leerkracht om aan uw opvoedende kwaliteiten te gaan twijfelen. Wat voor goede konijnenfokker u ook bent. Overigens is het bijwonen van een dekking van konijnen door wat oudere kinderen een aardige binnenkomer om het eventuele taboe van “hoe vertel ik het mijn kinderen” in plaats van de “bloemetjes en bijtjes” te doorbreken.




Uit het boekje “Alles over konijnen” van C.F. van Dam ook van uitgeverij Keesing komt een schema bedacht door de Amerikaanse fokker J.K. Felch. Het schijnt dat deze methode in zwang is bij veel hoenderfokkers. Voor de zogenaamde hennenlijnen en hanenlijnen. Het systeem is er op gericht tot de F3 (3e generatie) terugparing met de stamouders te verrichten, om vervolgens telkens de verdere nazaten te gebruiken. Een veel gehoorde klacht van veel sportfokkers is, dat men al gauw vastloopt met lijnteelt, en men zijn heil (vaak vergeefs) zoekt in inkruisen van vreemd bloed. Wellicht dat dit systeem de oplossing biedt. De ouderdieren zijn hier beide met 1 aangemerkt. Met als resultaat 2. De kinderen van beide paringen 1x2 zijn 3 en 4. Teruggepaard aan de grootouders (1) geeft dit de F3, de nummers 5 en 7. Daarna kunnen de oorspronkelijke opa en oma van hun pensioen gaan genieten, en komen niet meer voor. Dus 3=1x2, 4=1x2, 5=1x3, 6=3x4, 7=1x4, 8=3x5, 9=5x6, 10=5x7, 11=6x7, 12=4x7, 13=8x10, 14=8x11, 15=9x11, 16=9x12, 17=10x12. Wederom geen sommetjes om te laten slingeren voor onze lagere school leerlingen. Goed beschouwd geven de nummers 1,3,5 en 8 de vaderlijn weer, de nummers 1,4,7 en 12 de moederlijn. Voor de rest is het een gecombineerde lijn, die in de F5 zelfs geen directe lijn meer heeft met de grootouders. Met dit systeem zou je meer en meer tot stamvorming komen en eenduidige dieren fokken. Mits, het moet nog maar eens gezegd, er streng is geselecteerd en de basis goed. En altijd zal het zo zijn dat er noodzakelijkerwijs soms afgeweken moet worden. Als gevolg van sterfte, onvruchtbaarheid of ziekte. Beter is het dan om een dier wat het meest dichtbij komt in de lijn als alternatief te kiezen. Inkruisen van vreemd bloed houdt in dat je opnieuw het schema moet opstellen. Een variant op dit systeem zou eruit bestaan om twee foklijnen onafhankelijk conform dit model op te zetten en naast elkaar te hanteren. Aan het hoofd van elke stam zou elk een broer of zus kunnen staan. Maar niet twee broers en zussen. Op den duur zouden dan weer paringen uit beide stammen tot een nieuwe stam kunnen leiden.

Eigen belevenissen met de lijnfok:
Ik zal u niet teveel vermoeien met mijn historie in het fokken van de Nederlandse Hangoor Dwerg en de toepassing van lijnteelt in het bijzonder. Ik ben begonnen met madagascar en madagascarbont in 1996. En sinds 2001 langzaam overgestapt naar isabella, omdat bij inkruisen van vreemd bloed bleek dat recessief isabella bloed in de aderen stroomde. De bonten heb ik toen (langzaam) laten varen. De madagascars mogen alleen blijven als ze bewezen hebben isabella te vereven. Je kunt je maar op een ding concentreren, denk ik. Bovendien maken de bonten de lijnfok ook ingewikkelder, bij een bewuste fok op bescheiden schaal. Je moet ook de combinatie bont/éénkleur in de gaten houden, naast de juiste keuzes van ram/voedster. In madagascar heb ik het eigenlijk foutief aangepakt, omdat na de F3 nog steeds geen dieren met een ZG type tevoorschijn kwamen. De basis was van moederszijde niet goed genoeg. Ik hield toen het schema van Wermer aan. De F2 was redelijk constant van (G-)kwaliteit. Uiteindelijk hebben we, na inkruisen van vreemd bloed in 1999, toch nog enkele ZG dieren weten te fokken. Bij de isabella’s hebben we de basis gelegd uit de eigen madagascar fok x uitkruising. We gaan nu proberen om het schema van Felch aan te houden. Van de basis is nu meer bekend als destijds, zowel van eigen fok als aangekocht (en gekregen, bedankt Eelco!) materiaal. Madagascar zal nodig blijven voor de juiste dekkleur, en ik wil een enkele blauwe (isabella verervend) achter de hand hebben voor juiste oog- en nagelkleur. En ik hoop in de jaren toch nog wat bijgeleerd te hebben.


Met een hangoor groet, Marco Verbaant

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

                                                                                                                          

 

 

 

 

                               

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

n