|
Bron:NHDC-clubblad januari 2006 AANDOENINGEN VAN HET MAAG DARM KANAAL BIJ KONIJNEN. Door P. van Dijk, Dierenarts Storingen van de spijsvertering komen bij onze konijnen tamelijk veel voor. Om een idee te krijgen van het ingewikkelde proces van de voedselvertering, is het belangrijk daarover eerst iets te vertellen. De meeste boeken zijn erg zuinig met hun informatie en in sommige gevallen wordt er zelfs onjuiste informatie gegeven. Velen van ons zullen in het bezit zijn van "Het boek der pelsdieren" uitgegeven door de N.K.B. Dit boek geeft op pag. 110 in een schematische tekening een aardige indruk van het maagdarmkanaal van het konijn, maar is verder in zijn beschrijving onjuist en onvolledig. HET NORMALE SPIJSVERTERINGSPROCES De vertering van het voedsel begint in de mond Hier wordt het voedsel fijn gekauwd en gemengd met speeksel. Konijnen kunnen wel tot 120 kauwbewegingen per minuut maken. Het voedsel wordt ingeslikt en komt dan via de slokdarm in de maag. De maag is betrekkelijk klein en heeft een dunne spierwand. De zuurgraad van de maag is extreem laag bij het konijn. Dit betekent een PH van 1-2 en dat is zo zuur dat bacteriën praktisch allemaal dood gaan. Bij jonge konijnen die gezoogd worden is de PH (zuurgraad) 5 tot 6,5. Na het spenen moet de zuurgraad van de maag zich snel gaan aanpassen (verlagen) en zolang dat nog niet is gebeurd liggen bacteriële infecties op de loer om het jonge dier ziek te maken. De dunne spierwand van de maag is er oorzaak van dat er makkelijk een maagoverbelastinq kan optreden, vooral na een periode van vasten. Normaliter is de konijnenmaag altijd gevuld.
Vervolgens komt het voedsel in de twaalfvingerige darm waar waar uitscheidingproducten van lever en alvleesklier bij gevoegd worden om de vertering te helpen. In het verloop van de dunne darm wordt de voedselbrij omgezet tot opneembare vetten, eiwitten en koolhydraten. Daarna komt het in de dikke darm.. Hier vindt een typische en heel belangrijke scheiding plaats tussen de grovere voedseldeeltjes en de fijnere voedseldeeltjes. De grove voedseldeeltjes vervolgen in betrekkelijk snel tempo hun weg via de endeldarm naar de anus en verlaten als harde droge keutels het lichaam De fijne voedseldeeltjes komen in de blindedarm. Deze darm is verreweg het grootst en valt bij het openmaken van de buik onmiddellijk op. De blindedarm eindigt in het wormvormig aanhangsel. (Dit is het stukje dat bij de mens met blindedarmontsteking operatief wordt verwijderd). Het is dus opvallend dat in de dikke darm een beweging van de voedselmassa in twee tegengestelde richtingen plaats vindt: de grove delen in de richting van de anus en de fijne delen in de richting van de blindedarm. In de dikke darm en in de blindedarm vindt onder invloed van bacteriën een verdere omzetting plaats tot voor het konijn opneembare producten. Op bepaalde tijden komt de inhoud van de blindedarm in de dikke darm. Deze inhoud wordt geheel anders behandeld dan de grove voedsel delen waaruit de droge keutels zijn opgebouwd. Kleine hoopjes van de inhoud van de blindedarm worden in de dikke darm met slijm omgeven en deze kleine bolletjes kleven dan samen tot een trosje zachte mestballetjes. Onmiddellijk na het passeren van de anus worden deze mestballetjes door het konijn opgegeten, dus zonder eerst op de grond te zijn gekomen. Ze worden zonder kauwen doorgeslikt en omdat er een slijm laagje omheen zit worden ze niet door het maagzuur aangetast maar komen in de dunne darm waar ze worden verteerd en opgenomen. Op deze manier voorziet het konijn zich van vitamine B en K en tevens voor ongeveer 20% in de totale eiwit behoefte. Het verschijnsel van het eten van mest noemen we coprofagie. Het konijn doet dit voornamelijk 's nachts en in de vroege ochtenduren. Deze opmerkelijke bewerking van het opgenomen voedsel doet denken aan hetgeen bij herkauwers gebeurt. Hier vindt ook een scheiding van voedseldeeltjes plaats en wordt met behulp van bacteriën voedsel omgezet in door de darm opneembare delen. De pens is hier het deel van het maagdarmkanaal waar de belangrijkste omzettingen plaats hebben. Het verschil is natuurlijk dat herkauwers het voedsel verteren zonder het tussendoor als mest naar buiten te hebben gewerkt . Nu we weten hoe het voedsel door het konijn wordt verteerd is het niet vreemd dat ook konijnen soms als herkauwer worden genoemd onder andere in Leviticus 11 in het Oude Testament. In het omzettingsproces van voedseldeeltjes tot door de darm opneembare voedingsstoffen spelen zoals hiervoor gezegd vooral in de dikke darm en in de blindedarm verschillende soorten bacteriën een rol. Deze verschillende bacteriën leven met elkaar in een soort evenwicht en wij noemen dat de darmflora. Vanaf de geboorte worden er via de mond bacteriën opgenomen en afhankelijk van het dieet gaan de verschillende soorten zich ontwikkelen. Pas enige tijd na het spenen komt de darmflora volledig in evenwicht.
Spijsverteingsstoornisssen Het zal duidelijk zijn dat de ingewikkelde en veel omvattende ontwikkeling van het pasgeboren konijn dat uitsluitend moedermelk tot zich neemt, tot het jonge konijn dat enkele weken na het spenen een evenwichtige darmflora heeft opgebouwd, een proces is waarin nogal eens wat fout kan gaan. Is dit evenwicht eenmaal bereikt dan is een belangrijke en risicovolle periode afgesloten. Weliswaar kunnen ook daarna nog problemen ontstaan door verstoring van het evenwicht tussen de verschillende soorten bacteriën, maar de kans daarop is minder groot Het is niet mogelijk om op grond van verschijnselen welke optreden bij een verstoring van de spijsvertering, aan te geven welke bacterie oorzaak is van de verstoring. De verschijnselen zijn:diarree, vermagering, groeivertraging, lusteloosheid, uitdroging en sterfte. Wel is het mogelijk om aan te geven wat er voorbehoedend gedaan kan worden om verstoring van de spijsvertering te voorkomen. Het dieet speelt hier een uiterst belangrijke rol. Het moet constant van samenstelling zijn en van prima kwaliteit terwijl het voldoende ruwe celstof en structuur bevat en voortdurend ter beschikking staat. Dit betekent praktisch dat plotselinge voederwisselingen, bedorven of beschimmeld voer, te weinig structuur in het voer en perioden van vasten problemen kunnen veroorzaken. Een andere oorzaak waardoor het evenwicht van de darmflora verstoord kan worden, ligt in de toediening van sommige antibiotica. Er zijn antibiotica die zowel na toediening via de mond als na toediening via injectie ernstige ziekteverschijnselen en een hoge sterfte kunnen veroorzaken door verstoring van het evenwicht tussen de verschillende bacteriesoorten in de dikke en blindedarm. Bij het voorschrijven en toedienen van medicijnen dient men hiermee altijd goed rekening te houden PARASITAIRE ZIEKTEN Van de parasitaire ziekten van het maagdarmkanaal speelt eigenlijk alleen de coccidiose bij het konijn een belangrijke rol. Allerlei andere eencellige parasieten, als ook worm infecties, spelen nauwelijks een rol van betekenis. Coccidiose. Coccidiose is een zeer bekende oorzaak van spijsverteringsstoornissen.Alle konijnen dragen coccidiën bij zich maar gelukkig worden ze niet allemaal ziek . De overdracht vindt plaats van moederdier op de jongen en ook onderling. Hoewel bij draadroosters het contact met mest minder is dan bij hokken met stro, komt de ziekte toch bij alle huisvestingsvormen voor. Coccidiën zijn eencellige organismen die binnendringen in buitenste cellaag van het slijmvlies van darmen of galgangen. Bij konijnen zijn 8 verschillende soorten bekend die de darm aan kunnen tasten en 1 soort welke in de galgangen in de lever zit. De parasiet kan zich explosief vermeerderen en daarbij het slijmvlies van de darmen volledig kapot maken. Dan is geen goede vertering meer mogelijk en dit leidt tot diarree, uitdroging, vermagering en sterfte. Dikwijls worden de verschijnselen nog verergerd doordat ook het evenwicht van de darmflora verloren gaat en ongewenste bacteriegroei optreedt. In de lever geven de coccidiën aanleiding tot verstopping van de galgangen en beschadiging van levercellen. De cyclus van de parasiet en de vermenigvuldiging gaat als volgt: het konijn neemt oöcysten op tijdens eten, drinken of lichaamsverzorging. Na opname komen er uit een oöcyste 8 sporozoïeten vrij die elk een lichaamscel binnendringen. Daar vindt deling plaats in tientallen merozoïeten die vrijkomen doordat de gastheercel openbarst. De vrijgekomen merozoïeten dringen naar binnen bij andere lichaamscellen om zich opnieuw te delen. Zo vindt een enorme vermeerdering plaats. Vervolgens ontstaan er manlijke en vrouwelijke geslachtscellen die versmelten tot een oöcyste, welke met de mest naar buiten komt. Na enkele dagen rijpen zijn de oöcysten weer in staat om opnieuw na opname een dier te infecteren. Oöcysten zijn uitzonderlijk resistent tegen allerlei omstandigheden. De ziekteverschijnselen welke optreden bij darmcoccidiose zijn afhankelijk van verschillende factoren. Niet alle 8 bekende coccidie-soorten die de darmen kunnen infecteren zijn veroorzaker van ernstige ziekteverschijnselen. Er zijn soorten met een sterk vermogen om ziek te maken en soorten die dat vermogen minder sterk bezitten. De aanwezigheid van meerdere coccidie-soorten bij een dier kan oorzaak zijn van ernstiger ziekteverschijnselen dan elk van die soort apart zou doen. Zij versterken dan eikaars vermogen om ziek te maken. Het aantal opgenomen oöcysten speelt eveneens een rol. De aanwezigheid van ongewenste bacteriën kan ook oorzaak zijn van ernstiger ziekteverschijnselen. Ook stress heeft dezelfde uitwerking. De gevoeligste leeftijdsgroep wordt gevormd door dieren van 5 tot 8 weken.De levercoccidiose geeft voornamelijk verschijnselen van groeivertraging en vermagering. Dit wordt veroorzaakt doordat de coccidiën in de galgangen verstopping van de galafvoer veroorzaken en vervolgens ook aantasting van levercellen. Daar de lever een belangrijke rol speelt in de vertering en stofwisseling, kunnen we bovenstaande verschijnselen begrijpen.Door verzwakking zijn aangetaste dieren vatbaarder voor andere infecties en voor stress.Uiteindelijk kan dit aanleiding zijn tot sterfte. Bij sectie vinden we een gezwollen lever met geelwitte knobbeltjes waaruit wat vocht vloeit na insnijding. Het konijn zelf reageert op een besmetting met het opbouwen van immuniteit (afweer). Het zal duidelijk zijn dat dit enige tijd kost. Daarom zal een plotselinge infectie met veel oöcysten van een sterk ziektemakende coccidie-soort bij jonge dieren grotere aantallen zieke en dode dieren veroorzaken dan een matige infectie van een niet zo gevaarlijke soort. In dit laatste geval krijgt het konijn de tijd om afweer op te bouwen om zo aan een infectie weerstand te kunnen bieden. Bij een ziekte als coccidiose is het belangrijk dat wij beseffen dat wij zelf veel kunnen doen aan preventie. Dit betekent dat wij maatregelen kunnen nemen om de ziekte te voorkomen. Preventieve maatregelen zijn er op gericht er voor te zorgen dat de mogelijkheid om zich met oöcysten te besmetten wordt beperkt. Het infectieniveau mag niet te hoog zijn. Om de infectiedruk te verlagen is het zinvol te zorgen voor een goede hygiëne: schone voer- en drinkbakken, schone hokken, isolatie van aangetaste dieren en desinfectie met heet water of 10% ammonia. Hoewel er ieder jaar nog dieren sterven ten gevolge van een infectie met coccidiën is het bij voldoende hygiëne eigenlijk niet nodig dat er slachtoffers vallen. Mocht het om welke reden ook uit de hand lopen met de coccidiën dan kunnen medicijnen gegeven worden. Maar voorkomen is beter dan genezen en hygiëne speelt daarbij een hoofdrol. Als medicijn kunnen verschillende middelen worden gebruikt. In de vleeskonijnen sector wordt een anticoccidiosemiddel toegevoegd aan het korrelvoer. Voor de sportfokkerij is dit niet nodig. Bij ziekteverschijnselen door coccidiose zal naast verbetering van de hygiëne, via het drinkwater een medicijn worden toegevoegd. Hiervoor in aanmerking komen sulfadimidine en sulfadimethoxine in een dosering van 1,5 gram per liter drinkwater gedurende 3 dagen, daarna 2 dagen stoppen en vervolgens nog eens 3 dagen toedienen. Een moderner middel is toltrazuril (Baycox) dat in een dosering van 25 ppm gedurende 2 dagen door het drinkwater wordt gegeven, daarna 5 dagen stoppen en vervolgens nogmaals 2 dagen toedienen. Dit laatste middel mag niet worden toegediend aan drachtige voedsters in verband met aantasting van de embryo's. Een moderner middel is toltrazuril (Baycox) dat in een dosering van 25 ppm gedurende 2 dagen door het drinkwater wordt gegeven, daarna 5 dagen stoppen en vervolgens nogmaals 2 dagen toedienen. Dit laatste middel mag niet worden toegediend aan drachtige voedsters in verband met aantasting van de embryo's.
P. van Dijk Dierenarts
|
n
|
---|